In woongebouwen kan het energieverbruik voor ruimteverwarming per appartement verschillen. Dat kan aanleiding geven tot vragen van de bewoners. Het helpt dan om de bewoners inzicht te geven in de oorzaken van de verschillen. De analyse kan bovendien verbeteringsmaatregelen in beeld te brengen.
Behalve de buitentemperatuur spelen woningomvang, bewonersgedrag (binnentemperatuur; natuurlijke ventilatie via te openen ramen) en isolatiegraad een rol bij ruimteverwarming. Bij goed geïsoleerde woningen speelt ook de bijdrage van passieve zonne-energie een duidelijke rol, met name in gebouwen met veel daglichtopeningen.
De woningen van Woningstichting Eigen Haard aan de Charlotte de Bourbonstraat en de Louise de Colignystraat in Amsterdam zijn energiezuinig gerenoveerd in 2011-2012. Na de her-ingebruikname kwamen grote verschillen voor ruimteverwarming naar voren. Uitgezonderd een paar extremen was het verschil in het genormaliseerde jaarverbruik voor ruimteverwarming in eerste instantie een factor negen.
Onderzoek naar zowel de technische als de sociale kant (bewonersgedrag) bracht naar voren dat de spreiding in het warmtebehoefte voor ruimteverwarming voor het grootste deel (factor 6) wordt verklaard door de invloed van:
- Woningdifferentiatie (factor 2)
Het gebruiksoppervlak van de grootste appartementen is twee keer zo groot als van de kleinste appartementen en daardoor verschilt ook het warmteverliesgevend oppervlak van de gebouwschil ongeveer een factor twee; - Passieve zonbijdrage (gemiddeld factor 1,8-1,9)
De invloed van de schaduw van de omliggende gebouwen verschilt per bouwlaag; hoe hoger, hoe groter de passieve zonbijdrage en dus hoe kleiner de behoefte aan ruimteverwarming via de verwarmingsinstallatie. - Bewonersgedrag (factor 1,6)
De setpoints voor ruimteverwarming verschilden per appartement tussen 18 en 24 °C tijdens het stookseizoen.
Een factor 1,5 is daarmee dus nog onverklaard. De oorzaken is vermoedelijk gerelateerd aan bewonersgedrag ten aanzien van natuurlijke ventilatie (via te openen ramen).